T.W.C. de Luifeltrappers
INGEKOMEN STUKKEN

Terug naar agenda en nieuws

Inzender Klik hier
Frans Peeters Druk houden en snokken in het peloton
Frans Peeters De drie wezens
Harry Schmeits Ouder worden
   
   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De drie wezens van het klimmen, Loek, Juni 2003
Volgens Tim Krabbé is wielrennen een abstracte bezigheid. Hij heeft gelijk. Wielrennen is niet lichamelijk, het speelt zich af in de geest. Uiteraard zijn enige fysieke stimuli onontbeerlijk, maar die stimuli zijn louter middel en geen doel. Wie dat niet begrijpt heeft de essentie van de sport niet doorgrond (en zal dus blijven doorklooien met nieuwe kettingen, nog kleinere verzetten, hartslagmeters, voedingszouten en andere supplementen.)
Wielrennen bestaat uit drie onderdelen: klimmen, dalen en sprinten. De argelozen zullen aanvoeren dat er nog een vierde onderdeel is: het vlak rijden. Het zij hun vergeven. Zoals elke parelketting een snoer nodig heeft en elk sonnet de regels blanco tussen de coupletten, zo is vlak rijden een noodzakelijke verbinding tussen de drie echte onderdelen, maar het is niet datgene wat de kwintesses weergeeft (tenzij het over kasseien gaat, maar ik beschouw het kasseirijden als een complexe synthese van klimmen en dalen, waarover een andere keer wellicht meer.)
Het dalen is de meest abstracte, meest verheven vorm van wielrennen. Het is de ultieme eenwording van geest, lichaam, machine en natuur. Zwaartekracht, wiskundige curves, aërodynamica, stuurmanskunst, inschattingsvermogen, moed. In perfectie uitgevoerd is dalen als ballet, maar niet tegen de kunstmatige achtergrond van een schouwburg. Het is een symfonie met de berg als instrument. Een perfect uitgevoerde afdeling is de totale abstractie: je vliegt zonder te vliegen, je geest wordt verruimd zonder geestverruimende middelen.
Na het dalen is het sprinten de meest abstracte vorm. Het is bij uitstek de allegorie van de samenleving. Je hebt de losers, die zelfs niet aan de sprint toekomen, de domme strebers, die denken een sprint te winnen door 5 kilometer voor de streep aan kop te gaan sleuren. Je hebt de net-nieters, die wel zeer hard kunnen finishen, maar dat op de verkeerde momenten doen. Je hebt de knechten, die zich hebben neergelegd bij de superioriteit van anderen. En je hebt de echte winnaars die profiteren als het nodig is en presteren als het er echt op aan komt ("Opa, waarom sta jij helemaal alleen op die foto in Fellering, het was toch een massasprint?". "Ik zal het je nog een keer vertellen jongen".)
Het klimmen tenslotte is de minst abstracte, minst verheven vorm van wielrennen. Het als het werk van de slachter in het abattoir, als van de houthakker bij de 100-jarige eik, als van de rechter bij het proces van Volkert van der G., als van de beul bij de galg: het is pijnlijk maar het moet volbracht worden. Het is de ordinaire strijd tussen het abstracte (de geest) en het concrete (het lichaam). Soms wint het een, soms het ander. So what? Bij het klimmen gaat het er niet om, om steeds hogere doelen te bereiken, het gaat er om de juiste doelen te stellen.
Zie hier de abstractie van het wielrennen: het is de verzoening, de eenwording met de natuur (dalen), de samenleving (sprinten) en met je eigen ik (klimmen.)

 

Ouder worden.
Fietsen kun je tot op hoge leeftijd blijven doen. Maar zo rond je veertigste neemt je prestatievermogen af, door veranderingen in spieren, hart en longen. Als je hier rekening mee houdt, blijft fietsen nog lang een heel gezonde bezigheid.
Toen Churchill op hoge leeftijd werd gevraagd naar verklaringen voor zijn ouderdom, antwoordde hij “no sports”. Veertig jaar later kennen we desondanks het karakteristieke beeld van de oudere toerrijders, die eenzaam hun dagelijkse trainingsritje rijden door weer en wind. Met een hartslag van 110 tot 120 heeft dat positieve effecten op hun gezondheid. Skelet, zenuwstelsel, spieren, hormonaal systeem, stofwisseling, hart en bloedvaten en longen worden in gunstige zin beïnvloed. Door een gezonde levenswijze en regelmatige training, kun je zelfs tot aan het zestigste levensjaar op een hoog niveau blijven fietsen. En een goed getrainde 65-plusser kan het fysieke vermogen hebben van een 25-jarige die niet sport.

Achteruitgang.
Na het veertigste jaar is achteruitgang in het prestatievermogen bij iedereen onvermijdelijk. Bij tijdritrecords in de Verenigde Staten is dit al eerder waarneembaar. Het record over een tijdrit van 40 kilometer is vanaf 35-jarige leeftijd per jaar 20 seconden langzamer, een toename van 0,6 procent. De achteruitgang merk je niet alleen doordat je hart sneller klopt bij een klimmetje, maar ook doordat het langer duurt voordat je daarna weer op adem komt. De verschijnselen zijn het gevolg van twee veranderingen in het lichaam. Zo neemt bij het ouder worden de maximale zuurstofcapaciteit af (afgekort de VO2-max). Die afname bedraagt circa 5 ml zuurstof/kg lichaamsgewicht per tien jaar. Ook daalt de maximale hartfrequentie en daarmee de hoeveelheid bloed die maximaal per minuut door het hart kan worden rondgepompt. Gemiddeld is de maximale hartfrequentie ongeveer 220 slagen/minuut minus de leeftijd (bij vrouwen 6 hoger), maar goed getrainde fietsers kunnen hoger uit komen. Deze veranderingen maken ook dat je langzamer wordt.

Maar er verandert meer in je lichaam. De efficiëntie van de ademhaling daalt, wat wil zeggen dat het meer kost om hetzelfde te bereiken. Ook reageert het zenuwstelsel trager. Een andere verandering is dat de spiermassa afneemt. Daarbij verlies je voornamelijk de witte spiervezels (ook wel type II-vezels genoemd). Het gevolg is dat het sprintvermogen steeds verder achteruit gaat. Tegenover de afname van spiermassa staat een toename van de hoeveelheid lichaamsvet. Dit proces kun je door training vertragen. Het totale vermogen van spieren (het aantal watt) bereikt zijn maximum rond het 25ste levensjaar. Vervolgens blijft dit tot aan je veertigste op dit niveau. Daarna neemt het geleidelijk af tot een verlies van circa 25 procent op 65 jarige leeftijd. Verder neemt het rekvermogen van de spiervezels af. Dat scheelt centimeters. Daarom is rekken zeker aan te raden, al vanaf je dertigste jaar.

Risico’s
Opvallend vaak kampen tegenwoordig zowel oudere als jongere renners met hartproblemen. Soms dwingen die hen met (top) sport te stoppen. Slaat het hart af en toe over “in rust” dan heeft dat geen directe betekenis. Bij ritmestoornissen tijdens het fietsen daarentegen is verder onderzoek altijd noodzakelijk. Dat is eveneens het geval als de rusthartslag onder de veertig komt. Echt diep gaan is voor de meeste jonge mensen “ongevaarlijk”.

Mensen onder de dertig zonder aangeboren hartafwijking kunnen onmogelijk bij normale externe omstandigheden (temperatuur, vochtigheidsgraad) door een uitputtende training hartschade oplopen. Boven de dertig kan dat wel gebeuren. Zo kunnen veertigplussers kleinere hartbeschadigingen of afwijkingen hebben, zonder daar overigens direct last van te hebben. De kans op hartbeschadigingen is niet alleen groter naar mate de leeftijd toeneemt, maar ook bij rokers en als hart- en vaatziekten in de directe familie voorkomen. Een slecht getrainde of overtrainde renner – vaak in combinatie met stress van werk en gezin – heeft ook meer kans op hartproblemen. Dit alles betekent dat veertigplussers en zeker vijftigplussers meer risico’s lopen bij herhaald diep gaan. Diep gaan wil zeggen: bijna tot je maximale hartfrequentie. Op deze leeftijd meetrainen met jongeren betekent dan ook dat je je vooral niet moet laten opjagen. Bij sprintjes moet je ze laten gaan. Ben je ouder dan zestig, dan moet je de intensiteit aanpassen. Je kunt daarbij je omslagpunt als bovengrens aanhouden, dat wil zeggen 10 procent onder je maximale hartfrequentie. Het plezier in sporten moet nu centraal staan. Competitie en het sneller willen gaan dan de ander, zijn uit den boze.

Grenzen accepteren.
De warming-up is van meer betekenis naarmate je ouder bent. Rustig beginnen wordt steeds belangrijker. Snelle wisselingen van ritme en intensiteit verdraag je minder goed, doordat hart en longen zich niet meer zo makkelijk aanpassen. Kortom: het ouder worden beperkt je in je mogelijkheden. Je zult je nieuwe grenzen moeten accepteren. Op hoge leeftijd, dat wil zeggen zeventig plus, betekent dit dat “tot op de bodem gaan” echt onverstandig is. Maar vaak daalt na het zeventigste levensjaar ook de motivatie om regelmatig, in weer en wind, te sporten. Zelfs bij de fanatiekste sporters. Al met al hebben de meeste sportieve fietsers van zeventig jaar en ouder aan hun hobby een gezonde bezigheid. Die bovendien hun levensplezier vergroot en hun fitheid helpt behouden.

Uit: Fiets 01-2001.
Door: Harry Schmeits.